Gerelateerd aan Psalmen 22:2, 22-23

Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten?

(42:4) Tranen zijn mijn brood, bij dag en bij nacht, want heel de dag hoor ik zeggen: 'Waar is dan je God?'

Een lied, een psalm van de Korachieten. Voor de koorleider. Op de wijs van De rietpijp. Een beurtzang, een kunstig lied van de Ezrachiet Heman. (88:2) HEER, God, mijn redder, overdag schreeuw ik het uit, 's nachts zit ik stil voor u neer.

Telkens als ik je in mijn gebeden noem, elke dag en elke nacht, dank ik God, die ik net als mijn voorouders met een zuiver geweten dien.

Op een van die dagen trok Jezus zich terug op de berg om te bidden. De hele nacht bleef hij tot God bidden.

Wij bidden dag en nacht met volle overgave dat we u weer zullen zien en kunnen aanvullen wat er nog aan uw geloof ontbreekt.

U hult u in een wolk, geen gebed dringt tot u door.

En hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad:

Al schreeuw ik en roep ik om hulp, hij wil mijn gebed niet horen.

(80:5) HEER, God van de hemelse machten, hoe lang nog blijft u vertoornd op uw biddende volk?

Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor.

(55:17) En ik? Ik roep tot God, de HEER zal mij redden.

(40:10) Wanneer het volk bijeen is, spreek ik over uw rechtvaardigheid, ik houd mijn lippen niet gesloten, u weet het, HEER.

Hij die heiligt en zij die geheiligd worden hebben een en dezelfde oorsprong, en daarom schaamt hij zich er niet voor hen zijn broeders en zusters te noemen

‘Houd me niet vast, ‘zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’

Wie hij al van tevoren heeft uitgekozen, heeft hij er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon, die de eerstgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters.

(22:26) Van u komt mijn lofzang in de kring van het volk, mijn geloften los ik in bij wie u vrezen.

En de koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”

Nu ik oud en grijs ben, verlaat mij niet, o God, zodat ik het nageslacht, elk nieuw kind, kan verhalen van de macht van uw arm.

Sommige Jeruzalemmers zeiden: ‘Is dat niet die man die ze willen doden?