Gerelateerd aan Prediker 9:1, 3, 6

Hij kreeg Israëls stammen lief, hij hield al de zijnen in zijn hand. Ze waren gezeten aan zijn voeten en ontvingen zijn onderwijzing.

Maar is het hier op aarde niet een grote leegte dat rechtvaardigen ten deel valt wat zondaars verdienen, en zondaars wat rechtvaardigen verdienen? Ook dat-zeg ik-is leegte.

Want in zijn macht is de ziel van al wat leeft, in zijn macht de adem van het menselijk geslacht.

Mijn schapen luisteren naar mijn stem, ik ken ze en zij volgen mij.

HEER, geef ons vrede, alles wat wij deden, hebt u voor ons gedaan.

Ik heb me er met hart en ziel voor ingespannen te ontdekken wat wijs is, en wat dwaas en onverstandig is. Maar ook dat, zo heb ik ingezien, is enkel najagen van wind.

De koning zei tegen Sadok: 'Breng de ark van God terug naar de stad. Als de HEER me gunstig gezind is, zal hij zorgen dat ik terugkeer en de ark terugzie op zijn eigen plaats.

(31:6) In uw hand leg ik mijn leven, HEER, trouwe God, u verlost mij.

Toch ziet u de pijn en het verdriet, u merkt het op en weegt het in uw hand. Op u vertrouwen weerloze mensen, de wezen, u komt hun te hulp.

Wat is Apollos eigenlijk? En wat is Paulus? Zij zijn niet meer dan dienaren die u tot geloof hebben gebracht, beiden op de wijze die de Heer hun heeft geschonken.

Ik zocht met heel mijn hart naar wijsheid. Alles wat de mens op aarde onderneemt, wilde ik doorgronden. Nooit geeft hij zijn ogen rust, dag noch nacht,

Vertrouw bij je werk op de HEER, en je plannen zullen slagen.

Een dwaas bazelt er maar op los, terwijl geen mens weet hoe het later wordt en wat er na hem komt. Wie kan hem dat vertellen?

Ik zou me in jouw plaats tot God wenden, aan God zou ik het oordeel overlaten.

want ik keek met afgunst naar de dwazen, benijdde het geluk van wie kwaad doen.

Dit heb ik in mijn leeg bestaan gezien: een rechtvaardig mens gaat aan zijn rechtvaardigheid ten onder, een onrechtvaardig mens leeft lang ondanks zijn slechte daden.

Ik maak je nu tot een vestingstad en een ijzeren zuil, tot een bronzen muur om stand te houden tegen het hele land: de koningen en leiders van Juda, de priesters en het volk.

Eilanden, hoor mij aan, verre volken, luister aandachtig. Al in de schoot van mijn moeder heeft de HEER mij geroepen, nog voor ze mij baarde noemde hij mijn naam.

Die hem trouw zijn, behoedt hij op hun pad, maar de zondaars komen om in het duister. Ontoereikend is de menselijke kracht:

en zeggen: 'Hoe zou God iets weten? Heeft de Allerhoogste een antwoord?'