Gerelateerd aan Jakobus 3:6

Bevrijd mijn ziel, HEER, van lippen die liegen, van de tong die bedriegt.

Een nietsnut roept het kwaad op, wat hij zegt is een verzengend vuur.

Niets dat van buitenaf in de mens komt kan hem onrein maken, het zijn de dingen die uit de mens naar buiten komen die hem onrein maken.’

Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.”

Hij zei: ‘Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein.

maar nu moet u alles wat slecht is opgeven: woede en drift, vloeken en schelden.

Een vriendelijk antwoord doet woede bedaren, krenkende woorden wakkeren toorn aan.

Niet wat de mond ingaat maakt een mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt een mens onrein.’

En iedereen die iets ten nadele van de Mensenzoon zegt, zal worden vergeven. Maar wie kwaadspreekt van de heilige Geest zal niet worden vergeven, noch in deze wereld, noch in de komende.

En toch doen deze zogenaamde zieners precies hetzelfde: ze bezoedelen hun lichaam, verwerpen het gezag van de Heer en lasteren de hemelse machten.

Zijn zij het niet die de voortreffelijke naam die over u is uitgesproken, door het slijk halen?

Zo wist ze hem te paaien met haar vleierij, ze haalde hem over met allerlei lokkende woorden,

Mijn zoon, als zondaars je proberen in te palmen, geef er niet aan toe. 11 Luister niet naar hen als ze je willen overhalen met hen mee te gaan, als ze zeggen: 'We willen bloed vergieten, we gaan onschuldigen de dood in jagen, zonder reden,

Toen kwam zijn vrouw Izebel naar hem toe en vroeg: 'Wat is er gebeurd, dat je zo mismoedig bent en niet eten wilt?'

Uit uw eigen kring zullen mensen voortkomen die de waarheid verdraaien om de leerlingen voor zich te winnen.

gaf de koning hun een hardvochtig antwoord. Hij legde de raad van de oudsten naast zich neer

Hun moet de mond worden gesnoerd; ze richten hele families te gronde door uit schandelijk winstbejag de verkeerde dingen te onderwijzen.

Daarna wendde Absalom zich tot Achitofel: 'Geeft u ons raad. Hoe moet het nu verder?'

'Juist zij waren het die de Israëlieten, op aanraden van Bileam, destijds bij de Peor verleid hebben tot ontrouw aan de HEER, en dat veroorzaakte de plaag die de gemeenschap van de HEER getroffen heeft.

Toen zei Absalom: 'Als u niet wilt komen, laat dan mijn broer Amnon met ons meegaan.' 'Waarom dan toch?' vroeg de koning,