Nehemia 7:5-54

SV

5Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen, en de overheden, en het volk verzamelde, om de geslachten te rekenen; en ik vond het geslachtsregister dergenen, die in het eerst waren opgetogen, en vond daarin geschreven aldus:
6Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit de gevangenis der weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had, en die wedergekeerd zijn naar Jeruzalem en naar Juda, een iegelijk tot zijn stad;
7Dewelke kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azaria, Raamja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehim en Baena. Dit is het getal der mannen van het volk van Israel.
8De kinderen van Parhos waren twee duizend, honderd twee en zeventig;
9De kinderen van Sefatja, driehonderd twee en zeventig;
10De kinderen van Arach, zeshonderd twee en vijftig;
11De kinderen van Pahath-Moab, van de kinderen van Jesua en Joab, twee duizend, achthonderd en achttien;
12De kinderen van Elam, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
13De kinderen van Zatthu, achthonderd vijf en veertig;
14De kinderen van Zakkai, zevenhonderd en zestig;
15De kinderen van Binnui, zeshonderd acht en veertig;
16De kinderen van Bebai, zeshonderd acht en twintig;
17De kinderen van Azgad, twee duizend, driehonderd twee en twintig;
18De kinderen van Adonikam, zeshonderd zeven en zestig;
19De kinderen van Bigvai, twee duizend, zeven en zestig;
20De kinderen van Adin, zeshonderd vijf en vijftig;
21De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig;
22De kinderen van Hassum, driehonderd acht en twintig;
23De kinderen van Bezai, driehonderd vier en twintig;
24De kinderen van Harif, honderd en twaalf;
25De kinderen van Gibeon, vijf en negentig;
26De mannen van Bethlehem en Netofa, honderd acht en tachtig;
27De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig;
28De mannen van Beth-Azmaveth, twee en veertig;
29De mannen van Kirjath-Jearim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig;
30De mannen van Rama en Gaba, zeshonderd en twintig;
31De mannen van Michmas, honderd twee en twintig;
32De mannen van Beth-El en Ai, honderd drie en twintig;
33De mannen van het andere Nebo, twee en vijftig;
34De kinderen des anderen Elams, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
35De kinderen van Harim, driehonderd en twintig;
36De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig;
37De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd een en twintig;
38De kinderen van Senaa, drie duizend, negenhonderd en dertig;
39De priesters: de kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig;
40De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig;
41De kinderen van Pashur, duizend, tweehonderd zeven en veertig;
42De kinderen van Harim, duizend en zeventien;
43De Levieten: de kinderen van Jesua, van Kadmiel, van de kinderen van Hodeva, vier en zeventig;
44De zangers: de kinderen van Asaf, honderd acht en veertig;
45De poortiers: de kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai, honderd acht en dertig;
46De Nethinim: de kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth;
47De kinderen van Keros, de kinderen van Sia, de kinderen van Padon;
48De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Salmai;
49De kinderen van Hanan, de kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar;
50De kinderen van Reaja, de kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda;
51De kinderen van Gazzam, de kinderen van Uzza, de kinderen van Paseah;
52De kinderen van Bezai, de kinderen van Meunim, de kinderen van Nefussim;
53De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur;
54De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa;

KJV

5And my God put into mine heart to gather together the nobles, and the rulers, and the people, that they might be reckoned by genealogy. And I found a register of the genealogy of them which came up at the first, and found written therein,
6These are the children of the province, that went up out of the captivity, of those that had been carried away, whom Nebuchadnezzar the king of Babylon had carried away, and came again to Jerusalem and to Judah, every one unto his city;
7Who came with Zerubbabel, Jeshua, Nehemiah, Azariah, Raamiah, Nahamani, Mordecai, Bilshan, Mispereth, Bigvai, Nehum, Baanah. The number, I say, of the men of the people of Israel was this;
8The children of Parosh, two thousand an hundred seventy and two.
9The children of Shephatiah, three hundred seventy and two.
10The children of Arah, six hundred fifty and two.
11The children of Pahathmoab, of the children of Jeshua and Joab, two thousand and eight hundred and eighteen.
12The children of Elam, a thousand two hundred fifty and four.
13The children of Zattu, eight hundred forty and five.
14The children of Zaccai, seven hundred and threescore.
15The children of Binnui, six hundred forty and eight.
16The children of Bebai, six hundred twenty and eight.
17The children of Azgad, two thousand three hundred twenty and two.
18The children of Adonikam, six hundred threescore and seven.
19The children of Bigvai, two thousand threescore and seven.
20The children of Adin, six hundred fifty and five.
21The children of Ater of Hezekiah, ninety and eight.
22The children of Hashum, three hundred twenty and eight.
23The children of Bezai, three hundred twenty and four.
24The children of Hariph, an hundred and twelve.
25The children of Gibeon, ninety and five.
26The men of Bethlehem and Netophah, an hundred fourscore and eight.
27The men of Anathoth, an hundred twenty and eight.
28The men of Bethazmaveth, forty and two.
29The men of Kirjathjearim, Chephirah, and Beeroth, seven hundred forty and three.
30The men of Ramah and Geba, six hundred twenty and one.
31The men of Michmas, an hundred and twenty and two.
32The men of Bethel and Ai, an hundred twenty and three.
33The men of the other Nebo, fifty and two.
34The children of the other Elam, a thousand two hundred fifty and four.
35The children of Harim, three hundred and twenty.
36The children of Jericho, three hundred forty and five.
37The children of Lod, Hadid, and Ono, seven hundred twenty and one.
38The children of Senaah, three thousand nine hundred and thirty.
39The priests: the children of Jedaiah, of the house of Jeshua, nine hundred seventy and three.
40The children of Immer, a thousand fifty and two.
41The children of Pashur, a thousand two hundred forty and seven.
42The children of Harim, a thousand and seventeen.
43The Levites: the children of Jeshua, of Kadmiel, and of the children of Hodevah, seventy and four.
44The singers: the children of Asaph, an hundred forty and eight.
45The porters: the children of Shallum, the children of Ater, the children of Talmon, the children of Akkub, the children of Hatita, the children of Shobai, an hundred thirty and eight.
46The Nethinims: the children of Ziha, the children of Hashupha, the children of Tabbaoth,
47The children of Keros, the children of Sia, the children of Padon,
48The children of Lebana, the children of Hagaba, the children of Shalmai,
49The children of Hanan, the children of Giddel, the children of Gahar,
50The children of Reaiah, the children of Rezin, the children of Nekoda,
51The children of Gazzam, the children of Uzza, the children of Phaseah,
52The children of Besai, the children of Meunim, the children of Nephishesim,
53The children of Bakbuk, the children of Hakupha, the children of Harhur,
54The children of Bazlith, the children of Mehida, the children of Harsha,
Helaas geen NBV vertaling meer. Binnen de huidige voorwaarden van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap is dit momenteel niet toegestaan.

Suggesties voor alternatieven zijn welkom via het feedback formulier.