Gerelateerd aan Psalmen 139:21

Ik zie de afvalligen en weerzin vervult mij, want zij houden zich niet aan uw woord.

(31:7) Wie armzalige goden vereren-ik haat ze, ík vertrouw op de HEER.

Ik weet wat u doet, hoe u zich inzet en standhoudt, en dat u boosdoeners niet verdraagt. Zo hebt u mensen die beweren dat ze apostelen zijn, op de proef gesteld en als leugenaars ontmaskerd.

De ziener Jehu, de zoon van Chanani, ging de koning tegemoet en zei tegen hem: 'U vond het nodig degenen die de HEER afwijzen te helpen en degenen die hem haten lief te hebben. Daarom hebt u de toorn van de HEER over u afgeroepen.

ik haat de kring van slechte mensen, met wettelozen wil ik niet aan tafel.

Het pleit echter voor u dat u net als ik de praktijken van de Nikolaïeten verafschuwt.

Hij veracht wie geen achting waard is, maar eert wie ontzag heeft voor de HEER. Zijn eed breekt hij niet, al brengt het hem nadeel,

Omdat ik één ben met Christus spreek ik de waarheid, en mijn geweten, geleid door de heilige Geest, is mijn getuige dat ik niet lieg:

Hij keek hen boos aan, maar ook diepbedroefd vanwege hun hardleersheid, en toen zei hij tegen de man die in het midden stond: ‘Steek uw hand uit.’ Hij stak zijn hand uit en er kwam weer leven in.

Toen hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon hij te huilen over het lot van de stad.

Als jullie niet naar deze oproep luisteren, zal ik eenzaam huilen om jullie hoogmoed, dan vergiet ik vele tranen, dan zullen mijn ogen in tranen baden, want de kudde van de HEER wordt weggevoerd.

Beken van tranen vloeien uit mijn ogen, want uw wet wordt niet onderhouden.