Gerelateerd aan Nehemia 4:4-7

Wees genadig, HEER, wees ons genadig, wij worden veracht, meer dan te dragen is.

Straf de volken rondom ons zevenvoudig voor de smaad die zij u hebben aangedaan, Heer!

David vroeg aan de soldaten die in zijn buurt stonden: 'Wat gebeurt er met degene die die Filistijn daar verslaat en Israël van deze schande bevrijdt? Wat denkt die onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te beschimpen!'

Met spotters drijft hij de spot, maar verschoppelingen schenkt hij zijn gunst.

(12:15) Hoe diep heeft dit volk zijn Heer gekrenkt! Maar het bloed aan Efraïms handen zal de HEER hem aanrekenen, en de smaad die Efraïm hem aandeed zal hij vergelden.

HEER, u kent hun moorddadige plannen tegen mij. Dek hun misdaden niet toe, wis hun zonden niet uit. Laat hen voor uw ogen bezwijken, reken met hen af als uw toorn losbreekt.’

Dat de schuld van zijn voorouders de HEER in gedachte blijft, de zonde van zijn moeder niet wordt uitgewist,

(69:28) Voeg dit alles toe aan hun schuld, sluit hen uit van uw genade,

Ik, ík ben het, die omwille van zichzelf je misdaden tenietdoet en je zonden vergeet.

Voor de koorleider. Een psalm van David, (51:2) toen de profeet Natan hem had bezocht, nadat hij met Batseba geslapen had. (51:3) Wees mij genadig, God, in uw trouw, u bent vol erbarmen, doe mijn daden teniet,

Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaad gedaan; de Heer zal hem zijn verdiende loon geven.

(51:11) Sluit uw ogen voor mijn zonden en doe heel mijn schuld teniet.

Ik heb je misdaden als een wolk doen verdampen, je zonden als de ochtendnevel. Keer terug naar mij: ik zal je vrijkopen.

(59:6) HEER, God van de hemelse machten, God van Israël, ontwaak en straf alle volken, heb geen genade met verraad en onrecht. sela

Eljakim, Sebna en Joach zeiden tegen de rabsake: ‘Spreek alstublieft Aramees met ons, heer; wij verstaan dat. Spreek toch geen Judees tegen ons, het volk op de muur luistert mee.’

want het is God die zowel het willen als het handelen bij u teweegbrengt, omdat het hem behaagt.

Bovendien, de tempel van mijn God gaat mij zo ter harte, ik stel boven op alles wat ik al voor het heilige huis bijeen heb gebracht mijn hele persoonlijke vermogen aan goud en zilver voor de tempel van mijn God ter beschikking:

Wat ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zijn gebleken zoveel kostbaarheden af te staan? Alles is van u afkomstig, en wat wij u schenken komt uit uw hand.

Ik weet, mijn God, dat u de harten van de mensen beproeft en oprechtheid verlangt. Welnu, uit de oprechtheid van mijn hart heb ik u dit alles geschonken, en ook uw volk, dat hier bijeen is, heb ik zijn bijdrage met vreugde zien schenken.

Ik dank God dat hij Titus net zo enthousiast over u heeft gemaakt als ik ben.