Gerelateerd aan Jesaja 58:9

Roep mij te hulp in tijden van nood, ik zal je redden, en je zult mij eren.'

Jullie zullen mij aanroepen en tot mij bidden, en ik zal naar jullie luisteren.

Hij knijpt heimelijk zijn oog dicht, geeft een tikje met zijn voet, een verborgen vingerwijzing.

Ik zal hun antwoorden nog voor ze mij roepen, ik zal hen verhoren terwijl ze nog spreken.

(12:3) Ze beliegen elkaar allemaal, vals en verraderlijk is hun woord.

Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan.

(34:16) Het oog van de HEER rust op de rechtvaardigen, zijn oor luistert naar hun hulpgeroep.

Roep je mij aan, ik geef antwoord, in de nood zal ik bij je zijn, je bevrijden en met roem overladen,

Had ik kwaad in mijn hart gevonden, de Heer had mij niet gehoord.

Zoek je geluk bij de HEER, hij zal geven wat je hart verlangt.

Wanneer jullie je handen opheffen, wend ik mijn ogen af, ook als je aanhoudend bidt, luister ik niet. Aan jullie handen kleeft bloed!

Geliefde broeders en zusters, als ons hart ons niet aanklaagt, kunnen we ons vol vertrouwen tot God wenden

In mijn nood heb ik geroepen: 'HEER !' En de HEER antwoordde, hij gaf mij ruimte.

Is dit niet het vasten dat ik verkies: misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden, en ieder juk breken?

Volk van Jeruzalem, dat op de Sion woont, je hoeft geen tranen meer te storten. Want hij zal zich over je ontfermen als je weeklaagt, hij zal antwoorden zodra hij je hoort.

Over wie maken jullie je zo vrolijk? Tegen wie zetten jullie zo’n grote mond op, naar wie steek je je tong uit? Zijn jullie zelf geen kinderen uit zonde, nageslacht van leugen en bedrog?

Orakels zijn bedrog en waarzeggers vertellen leugens: wat zij dromen komt niet uit, hun troost bestaat uit holle woorden. De mensen dolen rond als schapen, ontredderd, want een herder is er niet.

we zijn opstandig en de HEER ontrouw, we zijn afvallig van onze God, we zijn belust op bedrog en onderdrukking, zwanger van leugens brengen we onwaarheid voort.

Want jullie handen zijn besmeurd met bloed, je vingers bezoedeld door wandaden, je lippen spreken leugens, je tong prevelt bedrog.

Zo ging hij naar zijn vader. ‘Vader, ‘zei hij. ‘Ja, mijn zoon, ‘zei Isaak, ‘wie ben je?’