Gerelateerd aan Jeremia 43:2

Ze hebben de HEER niet ernstig genomen, ze zeiden: “Zo doet hij niet, ons zal geen onheil treffen, zwaard en honger blijven ons bespaard.

Ook kwam hij in opstand tegen koning Nebukadnessar, die hem bij God trouw had laten zweren. Koppig en halsstarrig weigerde hij terug te keren naar de HEER, de God van Israël.

Het hoofd van Efraïm is Samaria, en het hoofd van Samaria is die zoon van Remaljahu. Alleen als jullie vertrouwen hebben, houden jullie stand.”’

De bevelhebbers van het leger, onder wie Jochanan, de zoon van Kareach, en Jezanja, de zoon van Hosaäja, kwamen met de andere Judeeërs, van jong tot oud, naar de profeet Jeremia

De bevelhebbers, Jismaël, de zoon van Netanja, Jochanan en Jonatan, de zonen van Kareach, Seraja, de zoon van Tanchumet, de zonen van Efai uit Netofa, en Jezanja, de zoon van een man uit Maächa, zochten samen met hun manschappen Gedalja in Mispa op.

Hooghartigheid gaat vooraf aan ellende, hoogmoed komt voor de val.

En u, jongeren, moet van uw kant het gezag van de oudsten erkennen. Overigens, in de omgang met elkaar moet ieder van u altijd de minste willen zijn, want God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade.

Hij denkt in zijn waan: Niemand vraagt mij rekenschap. Er is geen God, maakt hij zich wijs.

Jochanan, de zoon van Kareach, en een aantal bevelhebbers van het leger die zich voordien hadden schuilgehouden, kwamen naar Mispa

Meer dan onze ziel kan dragen raakt ons achteloze spot, de hoogmoed van onverschilligen.

Wie niet oprecht is kwijnt weg, maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw.

Wie ontzag heeft voor de HEER haat het kwaad. Ik verafschuw trots en hoogmoed, leugens en het kwaad.

ogen die hooghartig kijken en een tong die liegt, handen die onschuldig bloed vergieten

maar de genade die hij schenkt is nog groter.' Daarom staat er: 'God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade.'

Als u mijn volk nog langer dwarsboomt en het niet laat gaan,

De HEER verafschuwt hooghartige mensen, ze worden hoe dan ook gestraft.

U zult de hoogmoedigen straffen, de vervloekten die afdwalen van uw geboden.

'Wie is die HEER, dat ik hem zou gehoorzamen?' vroeg de farao. 'Waarom zou ik de Israëlieten laten gaan? Ik ken de HEER niet en de Israëlieten laat ik niet gaan.'

(12:4) HEER, snijd hun valse tongen af, snoer de monden vol grootspraak

(9:8) Het volk van Efraïm, de inwoners van Samaria, zij hebben het ondervonden. Hoogmoedig en verwaten zeiden ze: