Gerelateerd aan Amos 5:21-23

Ik zal je steden in puin leggen, je heilige plaatsen verwoesten en me niet laten behagen door de geur die van jullie offers opstijgt.

Wat moet ik met al jullie offers? zegt de HEER. Ik heb genoeg van die schapen, die vetgemeste kalveren; het bloed van stieren, rammen en bokken wil ik niet meer.

Wat heb ik aan wierook, uit Seba gehaald, aan kalmoes uit een ver land? Jullie brandoffers aanvaard ik niet, jullie vredeoffers behagen mij niet.

Wie echter een stier slacht maar ook een mens doodt, wie een schaap offert maar ook een hond de nek breekt, wie een graanoffer brengt mét het bloed van een zwijn, wie wierook brandt als deel van het graanoffer maar tegelijk een afgod looft-zoals zo iemand zijn eigen wegen kiest en van zulke gruwelijkheden geniet,

Ze brengen mij offers om zelf het vlees te eten; voor mij heeft dat geen waarde. Nu zal ik hun wandaden in rekening brengen en hun zonden bestraffen: ze gaan terug naar Egypte!

Als je geen gehoor geeft aan de wet, is zelfs je gebed de HEER een gruwel.

Het offer van de goddelozen is een gruwel, vooral als de bedoeling slecht is.

Wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. Jullie gaan er zelf niet binnen, maar laten ook degenen die er willen binnengaan niet toe.

Het offer van de goddelozen is de HEER een gruwel, het gebed van de oprechten is hem welgevallig.

De geur van de offers behaagde de HEER, en hij zei bij zichzelf: Nooit weer zal ik de aarde vervloeken vanwege de mens, want alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht. Nooit weer zal ik alles wat leeft doden, zoals ik nu heb gedaan.

en ga de weg van de liefde, zoals Christus, die ons heeft liefgehad en zich voor ons gegeven heeft als offer, als een geurige gave voor God.

Nu is alles mij vergoed, en heb ik zelfs veel meer ontvangen. Mij ontbreekt niets dankzij de gaven die Epafroditus namens u heeft gebracht; ze zijn een geurig en aangenaam offer, dat God behaagt.

Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Maak van je brandoffers maar vredeoffers: eet zelf het vlees maar op!

'Wat kan ik de HEER aanbieden, waarmee hulde brengen aan de verheven God? Moet ik hem tegemoet treden met brandoffers, zou hij eenjarige stieren aanvaarden?

Kom naar Betel en zondig er maar, kom naar Gilgal en zondig daar nog meer. Breng er 's ochtends je offerdieren, de volgende dag je tienden.

Wie echter een stier slacht maar ook een mens doodt, wie een schaap offert maar ook een hond de nek breekt, wie een graanoffer brengt mét het bloed van een zwijn, wie wierook brandt als deel van het graanoffer maar tegelijk een afgod looft-zoals zo iemand zijn eigen wegen kiest en van zulke gruwelijkheden geniet,

Wie het offer als dankbetuiging aanbiedt, offert bij het offerdier dikke ongedesemde broden, met olijfolie bereid, dunne ongedesemde broden, met olijfolie bestreken, en dikke broden van fijne tarwebloem, doordrenkt met olijfolie.

U wil ik een dankoffer brengen. Ik zal de naam aanroepen van de HEER

wie een dankoffer brengt, geeft mij alle eer, wie zo zijn weg gaat, zal zien dat God redt.'

Ik klaag je niet aan om je offers, nooit dooft voor mij het offervuur.