Gerelateerd aan 2 Koningen 5:20

Hij vroeg zijn knecht Gechazi de gastvrouw te roepen. Toen de vrouw op Gechazi's verzoek naar boven was gekomen

Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.

'Roep de moeder, 'riep Elisa tegen Gechazi. Gechazi waarschuwde haar, en toen ze boven kwam zei Elisa: 'U kunt uw zoon meenemen.'

Gechazi was hun vooruitgegaan en had de staf op de jongen gelegd, maar die had geen teken van leven gegeven. Hij keerde terug en vertelde Elisa dat de jongen niet wakker was geworden.

De koning riep uit: 'God mag met mij doen wat hij wil als het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, vanavond nog op zijn romp zit!'

Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.'

En de heer prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim had gehandeld. De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht.

Jezus zei: ‘Ikzelf heb jullie alle twaalf uitgekozen, en toch is een van jullie een duivel.’

want Demas heeft me verlaten; hij heeft deze wereld lief gekregen en is naar Tessalonica vertrokken. Crescens is naar Galatië gegaan, Titus naar Dalmatië.

Hun ogen zijn voortdurend op zoek naar overspel en ze zondigen onophoudelijk, ze verleiden onstandvastige zielen en zijn een en al hebzucht. Vervloekt zijn ze!

Een opziener moet als beheerder van Gods huis onberispelijk zijn: hij mag niet eigenzinnig optreden, niet driftig zijn, niet te veel drinken, niet gewelddadig zijn en niet hebzuchtig;

Zo waar de HEER leeft, de redder van Israël, al is mijn eigen zoon Jonatan de schuldige, sterven zal hij!' Maar niemand gaf antwoord.

Jezus en zijn leerlingen hielden een maaltijd. De duivel had intussen Judas, de zoon van Simon Iskariot, ertoe aangezet Jezus te verraden.

en ten slotte Simon Kananeüs en Judas Iskariot, die hem zou uitleveren.

De mens zonder God prijst wat hij najaagt, en als hij rijk is, vervloekt en veracht hij de HEER.

maar hield een deel van de opbrengst achter-ook zijn vrouw wist daarvan-en bracht de rest van het geld naar de apostelen.

Toen Simon zag dat de mensen door de handoplegging van de apostelen vervuld raakten van de Geest, bood hij Petrus en Johannes geld aan

‘Waarom is die olie niet voor driehonderd denarie verkocht om het geld aan de armen te geven?’

Hij zei tegen hen: ‘Pas op, hoed je voor iedere vorm van hebzucht, want iemands leven hangt niet af van zijn bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft.’

'Wee hem die woekerwinsten maakt ten bate van zijn huis, zijn nest in de hoogte bouwt, om zo uit de greep van het onheil te blijven.'