SV
19Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods.
20Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft;
21Op hoop, dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.
22Want wij weten, dat het ganse schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe.
Deze bijbeltekst is ontleend aan aan de Staten Vertaling van 1637