SV
11En de HEERE zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, of ziende, of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE?
12En nu ga henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult.
Deze bijbeltekst is ontleend aan aan de Staten Vertaling van 1637